over georges bataille

In de nacht, de ervaring, de lach...

Juni 2004. Een zwoele nacht, het regent. Je hebt net Ma Mere gezien, een film van Christophe Honoré gebaseerd op het gelijknamige boek van Georges Bataille. Je hebt het boek gelezen. Je bent voorbereidt, want je weet: Bataille! Je bent gaan kijken omdat je van het boek houdt. Natuurlijk ben je teleurgesteld – dat is het lot van films die gebaseerd zijn op boeken die je hebt gelezen. Waarom? Een slechte film? Neen, zeker niet.

De standvastigheid van je voeten die zelfverzekerd de nacht in wandelen doen vermoeden dat er iets mis is. En je weet het: dit was geen Batailliaanse ervaring. Geen ervaring die de grond onder je voeten doet wankelen. Die je voor even de zekerheden die je gedurende het voortkabbelen van je leven hebt opgehoopt, doet vergeten. De nacht die je bewandelt zal je je slaap schenken, en je zult erin verdwijnen. Punt uit en slapen maar.

Deze nacht, waarin alles is verdwenen is niet de nacht waarin Madam Edwarda verschijnt om je mee te voeren in die ervaring van de andere nacht, die verschijnt als alles in de nacht is verdwenen. Die andere nacht schijnt:  ‘alles is verdwenen’.  Het is deze angstaanjagende ervaring die Bataille in al zijn werk probeert te denken: het oog in oog staan met die ‘lege plaats’.
 

Georges Bataille wordt vandaag beschouwd als een van de grote denker van 20e eeuw. De invloed van zijn geschriften is niet gering. Blanchot, Derrida, Foucault. Alle hebben ze zijn invloed ondergaan en over hem te schrijven. De aandacht die hij vandaag geniet spreidt zich uit over zeer diverse gebieden: filosofie, literatuur, sociologie, kunst , economie,….  Tijdens zijn leven echter was hij de grote afwezige.
 

Georges Bataille wordt geboren op 10 september 1897 te Billom en groeit op in een atheïstisch milieu. Op zeventienjarige leeftijd ambieert hij het priesterschap en laat zich dopen. Het is 1914 en bij de evacuatie van Reims, waar hij opgroeit, moet hij zijn vader, blind, verlamd en waaninnig geworden ten gevolge van syfilis achterlaten, hij zal in 1915 sterven. Zijn moeder pleegt enkele jaren later zelfmoord. Vanaf 1917 doorloopt hij het seminarie. In Parijs studeert hij aan de École des Chartes archivaris paleografie. In 1922 gaat hij naar Madrid en ontdekt daar het stierengevecht, dat een grote aantrekkingskracht op hem heeft. Hij komt daar tot het inzicht dat bepalend voor hem zal zijn: de aanblik van de dood mensen niet alleen tegen de borst stoot, maar hun ook fascineerd.

Bataille vindt werk als assistent-bibliothecaris in de Bibliothèque Nationale. Zijn mystieke interesse is omgeslagen in een fascinatie voor de scandaleuze aspecten van het menselijk bestaan. Hij leest werk van Dostojevski en Nietzsche. Die laatste zal voor Bataille van enorm belang zijn. Aan zijn religieuze ambities komt definitie een einde. Nietzsches ‘God is dood’ gedacht zullen hem de rest van zijn leven bezig houden. De dood van God betekent voor Bataille een confrontatie met de lege plaats die die dood achterlaat. 

In 1928, gaat hij in psychoanalyse. Wat de resultaten zijn..., een boekje, dat verschijnt onder het pseudoniem Lord Auch (Bataille verklaart :  “God die zich ontlast”, ‘aux choittes!’ = ‘naar het schijthuis’, aux ch..., Auch). We hebben het over De geschiedenis van het oog. Dit erotische werkje stippelt duidelijk het denken van Bataille uit, omdat het een aantal thema’s waarrond dit oeuvre zich draait en keert, uiteenzet: liefde en erotiek, de grens en de transgressie, de zoektocht van de mens naar het onmogelijke, de dood, het schrijven en de grenzen van het schrijven, de verspilling,...


Voor Bataille is Eros een naijverige god, die de maatschappelijke orde tracht te vernietigen. De ware drijfveer van de erotiek is wat Bataille de transgressie zal noemen: de overtreding van de wet. Als doorbraak van de grens is de erotiek onherroepelijk verbonden met geweld, waanzin en dood en zo in de ware zin van het woord onmenselijk. Hij zal de erotiek zien als zuivere verspilling. In en maatschappij waar alles op nut en efficiëntie is afgestemd, is verspilling het kwaad. Dit zal Bataille na WOII bezig houden als hij over economie gaat nadenken.


Bataille ontmoet Carl Einstein, Michel Leiris en Raymond Queneau. Met die laatste gaat hij midden jaren dertig geregeld naar de colleges van Alexandre Kojève. “Hoe vaak hebben Queneau en ik dat zaaltje niet onthutst verlaten...”. Kojève’s lezing van de Fenomenologie van de geest heeft in Frankrijk diepe sporen nagelaten (Raymond Aron, Jacques Lacan, Maurice Merlau-Ponty, André Breton...) Volgens Kojève is Hegel de eerste filosoof geweest die de dood op radicale wijze doordacht heeft. De dood is de absolute negativiteit voor Hegel, Kojève spreekt over de ‘werkeloze negativiteit’. Hij confronteert de menselijke geest – en de mensheid - met  een absolute leegte, en dwingt de mens zich hoe dan ook tot deze leegte te verhouden. Pas door zich open te stellen voor de dood, ook al blijft deze wezenlijk ontoegankelijk, bereikt de mensheid het “absolute weten” en met haar het “einde van de geschiedenis”. Kojève past deze dialectiek tot op de strijd tussen heer en knecht. De figuur van de heer gaat de dood niet uit de weg. Hij is het “leven van de geest”. De figuur van de knecht is daarentegen de verdringing van de dood en de drang tot overleven.  Dit denken zal Bataille ertoe aanzetten een filosofie van de soevereiniteit te ontwerpen. Durf kiezen voor het heerschap.
 

Ondertussen zijn we 1936 en Bataille richt samen met enkele anderen (onder wie Andre Mason en Pierre Klossowski) het tijdschrift Acéphale op. De redactie presenteert zich als een heilig genootschap, die een “woeste religie” willen stichten. Ze zijn doordrongen van Nietzsches these van de ‘dood van God’ en Hegels denken over de dood. Ze dagen de lezer uit “de wereld der beschaafden en zijn licht te verlaten” dmv: “vernietiging van grenzen”, de “grenzeloze lach”, de “wreedheid”, de “liefde tot het lot” en “ de liefde voor de dood”. Ze richten tevens een (antifascistische) gemeenschap op, eveneens Acéphale genaamd. Daarin willen ze hun theoretische inzichten omzetten in daden, gaande van het geen hand geven aan antisemieten, tot het brengen van offer. Bataille wilde zich zelf laten offeren. Zover is het nooit gekomen. De kloof tussen theorie en praktijk bleek voor de meeste te groot. Bataille richt ter ondersteuning van de ideeën van Acéphale het ‘Collège de sociologie’ (1937-1939) op. Haar doel: ‘de sociale en politieke verschijningsvormen van het sacrale in de moderne maatschappij te onderzoeken.’ Deze drie initiatieven sterven een stille dood bij het uitbreken van de oorlog.
 

“Een sterfgeval heeft hem in 1938 verscheurd...” schrijft Bataille over zichzelf. Het is alsof hij vanaf 1939 een “ondoordringbare nacht” in wandelt. Wat is er gebeurd? Op 7 november 1938 sterft Colette Peignot die vanaf 1934 zijn levensgezellin was. Haar uitspraak dat de waarde van het leven slechts in het verzet en de opstand kan liggen raakt de kern van al wat Bataille in de Acéphale periode poogt te ondernemen. Bataille is aanwezig bij de dood van deze vrouw. Hij voert ‘laatste’ gesprekken met haar en oog in oog met de dood wordt hij geconfronteerd met het feit dat deze dood hem steeds ontglipt.  Waar hij met de Acéphale gemeenschap nog dacht de dood in het offer te beleven,  is het vanaf nu het afwezig zijn bij de dood van de ander – het offer wordt een mede-sterven - en zijn eigen dood. De ervaring van wat eerder de andere nacht werd genoemd. Het verschijnen van ‘alles is verdwenen”.

De boeken die Bataille tussen 1939 en 1945 zal schrijven en die hij als overkoepelende titel La Somme Athéologique zal geven, dragen de stempel van de aanwezigheid bij dit sterven en zullen deze ervaring van het ‘buiten’ proberen te denken. Het ‘buiten’ is dat wat niet met het denken te denken valt.
 

De innerlijke ervaring is één van die boeken en wordt algemeen als zijn hoofdwerk aanvaardt.

‘Dit boek is het relaas van een wanhoop. [...] Binnengetreden in onvermoede streken heb ik gezien wat nog nooit een oog had gezien. Niets is bedwelmender: de lach en de rede, de afschuw en het licht doorgrondelijk geworden. [...] Ik ondervond er een gevoel van triomf door: misschien onwettig, voorbarig? [...] Ik ontwaakte oog in oog met een nieuw raadsel, en dat, ik wist het direct, was onoplosbaar.’  Dit is een moeizaam geschreven en vooral ook zeer moeilijk leesbaar boek. Bataille breekt zijn denken regelmatig af om uitwijdingen tussen te voegen, om vervolgens die uitweidingen af te breken, terug te komen, verder te gaan,... Waarom? Hij probeert, zoals Hegel, alles te denken: dat is de inzet van de filosofie voor Bataille, maar stoot daarbij op de grenzen van de taal, van het schrijven, van het denken (het ‘buiten’).


Gelijktijdig met dit filosofische boek schrijft hij het verhaal Madam Edwarda. Bataille zegt over de twee boeken dat het ene niet begrijpbaar is zonder het andere. In Madam Edwarda wordt deze ervaring van het ‘buiten’ geënsceneerd. Het is een bizar en grillig verhaal, over de erotische (?) ervaring van de ikpersoon met de prostituee Edwarda. Veeleer dan een erotische ervaring wordt hier de ervaring van de transgressie van de grens en de andere nacht ‘geschreven’. Verder kan een mens, een verhaal niet gaan. Meermaals stuit Bataille hier op de grenzen van het vertelbare, het schrijfbare en blijft er niet veel meer over dan te verstommen, te zwijgen in stippellijnen.  Marguerite Duras noemde dit werkje ooit 'een van de grootste teksten van de hedendaagse literatuur'. Ze heeft gelijk, dit verhaal van nauwelijks 30 pagina’s, en dan rekenen we het onmisbare voorwoord erbij, is een absolute hoogte punt uit dit oeuvre.


Over zijn leven na de oorlog kunnen we kort zijn, omdat de pijlers van zijn denken voor de oorlog uiteen gezet worden.

Onmiddellijk na de oorlog, 1945, richt hij samen met Pierre Prévost en Maurice Blanchot het tijdschrift Critique op. Het tijdschrift bestaat vandaag nog en heeft nog steeds een bepalende invloed. De interesse van Bataille gaat ondertussen vele kanten op: hij schrijft over literatuur en beeldende kunst, over religie en economie. Hij onderzoekt de notie ‘verspilling’ in het kapitalisme. In 1962, één maand na het verschijnen van De tranen van Eros, overlijdt Bataille te Orleans.
 

Bataille een filosoof van het kwaad noemen lijkt ons te ver te gaan. Het is wel zo, dat Bataille steeds geïnteresseerd is geweest in dat wat dichter bij het kwaad dan bij het goede staat. Maar zijn goed en kwaad niet afhankelijk van de positie die we innemen? We kunnen Bataille even goed al een filosoof van de affirmatie beschouwen: hij die heer is over zijn eigen leven, leeft souverein. We zouden ook kunnen zeggen dat hij de filosoof van de dood is. Elke ervaring is voor Bataille een ‘bijna dood’ ervaring. In het offer wordt een plaatsvervangende dood in scène gezet. Terug deinzen voor deze ervaring staat voor Bataille gelijk aan de knecht. Om dit ten volle te kunnen begrijpen moeten we nog één begrippen paar verduidelijken: continuïteit – discontinuïteit. Als we dit essentiele paar vatten, kunnen we het oeuvre van Bataille betreden. Voor Bataille bestaan er twee velden van werkelijkheid. Het veld van het zijn, van de continuïteit en de verandering (Heraclitus’ Panta rei), en het veld van de starheid en een hokjesachtige indeling van de wereld: van denken en discontinuïteit. Dit is de wereld van de objecten en het ‘ik’, het zelf, van het stilstaan. Bataille benadrukt de beweging: ‘Het leven is beweging en niets in de beweging is beschut tegen de beweging’. Het is slechts in die momenten van zelfverlies dat we doorstoten tot de wereld van de continuïteit, in de overgave, in de erotiek, de extase, de dronkenschap, de dood...
 

Het is nog maar de vraag of we Bataille überhaupt als filosoof mogen catalogiseren?   Is hij niet veeleer een schrijver. Zeker is hij beide, al wilde hij zelf filosoof zijn. Hij wilde alles denken, maar stuitte daarbij op de grenzen van het denkbare en dus ook op haar grenzen. Die grens heeft hij filosofisch proberen te denken, maar evengoed heeft hij ze in scéne proberen te zetten. Beide waren noodzakelijk voor het denken van Bataille.


Kris Gevers
 

Werken van Bataille in vertaling:

Abbé C
Mijn Moeder
Het blauw van de hemel
De tranen van Eros
Het Oog
De Innerlijke Ervaring
De Dood
De Erotiek (Deel 1)
De zonneanus; de aartsengelachtige
Het Onmogelijk (waarin oa. Madam Edwarda)

Voor deze tekst heb ik dankbaar gebruik gemaakt van een aantal zeer moeie en lezenswaardige studies over het denken van Bataille. (Ik heb ervoor gekozen om niet met voetnoten te werken, dat vergemakkelijkt het lezen.)

Laurens ten Kate, De Lege Plaats, 1994, Kampen.

Ger Groot, Vier ongemakkelijke filosofen, 2003, Amsterdam.

Henk Oosterling, Geores Bataille: Biografie, http://www.henkoosterling.nl/bataille-samson.html..